Tags
Aan het eind van de middag, ik heb flink doorgereden sinds ik vanochtend Adelaide achter me liet, zie ik op de kaart een vlekje, in de buurt van de weg waar ik op rij. Ik haal de Flinders range, een prachtig natuurgebied in de bergen volgens velen, toch niet meer vandaag, dus ik kan de tijd wel nemen voor een stop. De tekst naast het rode stipje zegt Kanyaka (ruins). In de Lonely Planet staan zelfs een paar regels over de ruïnes, het zal dus wel de moeite zijn. De weg vandaag was niet al te opwindend. Een paar honderd kilometer rechtdoor rijden, met slechts Port Augusta als afleiding en dat is ook maar een klein dorpje, zeker op een regenachtige dag als vandaag was het maar saai rijden, ik ben blij dat ik een cassetterecorder heb laten installeren in Adelaide. Slechts toen ik van de hoofdweg afweek werd het iets interessanter. Op het traject van de oude Ghan spoorlijn rijdt elke zondag een trein voor toeristen. En zo’n oude stoomtrein op de rails vlak langs de weg is altijd de moeite waard. Enkele oude gehuchten aan de spoorlijn zijn ook leuk. Maar om nu te zeggen dat het een opwindende dag was, dacht het niet.
De eerste stop die ik maak is de Kanyaka waterhole. Ik laat de auto op de parkeerplaats en loop over het pad in de richting die de borden aangeven. Ik realiseer me dat ik nu in de buurt kom van wat ze het rode hart van Australië noemen, de grond waarop ik loop is helemaal rood, rood zand wel te verstaan. Na een tijdje in Australië erg gewoon, maar voor een buitenlander die voor het eerst erover loopt, een bijzonderheid. Het is hier droog, er staan genoeg planten en struiken hier, maar ze zijn allemaal bedekt met een droge, grauwe stoflaag. De twee beekjes die ik oversteek op weg naar de waterhole zijn niet meer dan lege beddingen. Hier valt me de kalmte op. Vanochtend was ik nog in een stad met meer dan een miljoen inwoners, nu sta ik in een streek waar slechts zeer weinigen wonen, zo ver ik zien kan, is er geen mens te bekennen, geen auto komt over de weg, geen geluid behalve de wind die langs de struiken waait, de vogels die opvliegen, de kraaien die hun typische roep produceren.
De waterhole zelf is eigenlijk weinig bijzonder, maar het was goed om even uit de auto te zijn, om te voorkomen dat ik ga jakkeren, om de kalmte van het land tot me te nemen. Ik loop terug naar de auto en kom over het traject van de oude Ghan. Hier ligt er niets meer dan een ophoging waarvan duidelijk is dat de trein er ooit over reed, de bielzen en het spoor zijn verdwenen.
Dat het spoor ooit belangrijk was, bleek al snel bij de Kanyaka ruïnes, de homestead een paar kilometer verderop. De borden bij de ruines geven een zee van informatie, al zeggen de ruines zelf eigenlijk net zo veel. Ooit woonden er zo’n 70 families op de homestead, in het midden van de 19e eeuw was het een klein dorp. De gebouwen staan allemaal bij elkaar in de buurt, slechts de stallen, waar de schapen werden gehouden zijn nog een kilometer verder het land in. Zonder de spoorlijn had deze farm hier niets te zoeken. De trein maakte het mogelijk de schapenboerderij te runnen, het was de mogelijkheid voor handel, het was het enige contact met de rest van de wereld, een paar honderd kilometer verder noordwaarts van Port Augusta, het kruispunt van diverse wegen: west naar Perth, noord naar Alice springs en Darwin, oost naar Adelaide en de andere grote steden.
Kanyaka werd gerund door een man genaamd John Randall Phillips. Hij woonde in de ‘main building’ een van de gebouwen die nu nog overeind staat, al is het dak verdwenen. Hij hield een ‘surgery’, een dokter was niet aanwezig. Allemaal prachtige informatie, die je kunt lezen op het bord voor de main building, waarschijnlijk is de info ook te vinden in boeken of op het Internet.
Maar om te zien hoe het werkelijk was, om Kanyaka te voelen, moet je hier staan. Het maakt me stil. Als je alleen reist en onderweg ergens stopt is het voordehandliggend dat je stil bent, tenzij je al zo lang alleen bent dat je tegen jezelf begint te praten, maar nu ik hier sta, ben ik echt stil. Geen radio, geen mensen, alleen maar stenen. Ruines van een homestead die ruim 100 jaar geleden nog duizenden schapen rond had lopen, waar in 1862 23.000 brieven werden gestuurd of ontvangen, maar waar nu slechts muren staan. En brokken stenen die op de grond liggen. Een enkele schoorsteen staat nog overeind, duidelijk is te zien in welke ‘kamers’ vroeger geleefd werd en waar niet. De schoorsteen lijkt me geen overbodige luxe, de zon is ondergegaan, het begint te schemeren en de wind maakt het hier echt koud. En het is nog maar net herfst, ik kan me voorstellen dat het hier ’s winters ontzettend koud wordt.
Omdat ik geen zin heb in het donker te rijden, besluit ik hier in de auto te slapen. Er staat weliswaar een bordje dat zegt dat je niet mag kamperen, maar ik slaap in de auto, niet in een tent. Ik kook in de achterklep, om te voorkomen dat het gas uitwaait, dus van kamperen is niet echt sprake. Daarbij is het land veel te groot om te controleren of er wild gekampeerd wordt. In de ochtend zien de ruïnes er nog verlatener uit, al voordat ik op de weg terug ben, zie ik een paar kangaroes springen. Mijn dag begint goed.
(Kanyaka, Australie, april 2001)