Ik zal er niet snel van beschuldigd worden een natuurliefhebber te zijn. Cultuur sprak me altijd al meer aan dan natuur, in een stad voel ik me per definitie meer thuis dan in de jungle. Niet dat ik onderweg natuurschoon vermijd, maar ik heb er domweg geen benul van wat er allemaal te zien is.
In Tikal stonden enige reizigers gefascineerd te kijken naar een specht, het vogelboek in de hand. 21 seconden later ben ik verder gelopen, 15 daarvan overigens uit beleefdheid, omdat ik me geneerde na zes seconden al weer verder te lopen. Natuurlijk heb ik onderweg ook genoten van moeder Aarde. De trein door de Barrancas del Cobre, de watervallen van Agua Azul, de vulkaan Pacaya die ik beklom en de gators in de Everglades, maar uiteindelijk loop ik toch het liefst rond in een mooie oude, ietwat vervallen stad.
Het verbaasde me zelf dan ook een beetje dat ik op Utila, een eiland voor de kust van Honduras in de Caribische zee, besloot een wandeling te maken. Niet dat ik niet gewend ben te wandelen (heel Mahnhattan, grote delen van Santo Domingo, Miami, San Antonio, Mexico city en San Salvador zag ik lopend), maar meestal maak ik mijn meters in de beschaafde wereld. Die zogenaamde beschaafde wereld bestaat op Utila uit twee straten van een paar honderd meter. De wandeling ging deze keer door de natuur van zuid- naar noordkust, naar verluidt een kilometer of drie.
Na de gebruikelijke kasten van huizen aan de rand van het dorp (hebben alle rijken dezelfde smaak of conformeren ze zich overal ter wereld?) kom ik al snel op een splitsing waar ik een keus moet maken, zonder dat ik daarbij geholpen wordt door bewegwijzering. Getrouw mijn politieke voorkeur kies ik het linkerpad. Het biedt tevens binnen zichtbare afstand schaduw, waar het rechterpad zonder einde bloot lijkt te staan aan de brandende zon.
Mijn beschrijvingen van natuur zijn simpel. Ik zie niet wat de echte liefhebber schijnt te zien en ik kom meestal niet verder dan een enkel bijvoeglijk naamwoord. Een verkoper in een stadspark geeft me zonder enige problemen genoeg inspiratie voor een verhaal van drie kantjes. Gaat het om een boom, een dier of een vergezicht, dan kom ik meestal niet verder dan ‘mooi’, ‘schitterend’ of ‘ongelooflijk’.
De wandeling naar de noordkust is mooi.
Het strand zou dat ook kunnen zijn. Het is het niet. Orkaan Mitch heeft het een paar jaar geleden een stukje ingekort. De hele kustlijn ligt vol met afval, vooral aangespoeld plastic. Toch heeft het iets. Het water is ongelooflijk helder, de rotsen en het strand geeft dit stukje eiland toch iets paradijselijks. Ik ben hier helemaal alleen, geen mens te zien in de wijde omgeving.
Het water nodig uit. De hitte heeft me flink aan het zweten gezet. De zee is me iets te sterk echter. Ik ben geen held met water. Daarbij blokkeren de rotsen eenvoudige toegang tot het water. Maar over de rotsen lopend, ontdek ik een stukje water dat beschermd wordt door het koraalrif ervoor, waar geen stroming zichtbaar is. Onhandig trekt ik mijn kleren uit. Het valt niet mee, staand op glibberige stenen, omringd door water, scherpe punten die pijn doen aan mijn voeten mijn broek en onderbroek uit te doen. Niemand die me ziet en eenzaam geniet ik van het water, al is het niet echt koel.
Nadat ik me met de nodige moeite weer heb aangekleed, ga ik op zoek naar het ander pad dat ik op de kaart zag, toen ik mijn wandeling voorbereidde. Ik loop heen en weer langs de kustlijn, maar vind het niet. De terugreis gaat dus over hetzelfde pad. Niet dat ik dat zeker weet, maar een paar punten onderweg herken ik van een tijdje terug. Een lege batterij, een zijweg, een mierenhoop en een enkel hutje bevestigen mijn vermoeden.
Ik constateer dat ik van de wandeling geniet. De hitte is net niet ondragelijk, er is genoeg schaduw onderweg. Een enkele keer voel ik zelfs een zuchtje wind. ‘Echte’ natuurliefhebbers hadden vast en zeker veel meer gezien. Ik zie de gekko’s en hagedissen pas als ze wegschieten, al valt het me wel op dat ze meerkleuriger zijn dan ‘normaal’. Ik herken geen van de bontgekleurde vlinders en zie een dier dat er uit ziet als een kruising tussen een hert en een koeiekalf met de oren van een hond. Ik ben ervan overtuigd dat een dergelijk dier niet bestaat, maar zou niet weten hoe het anders te omschrijven.
Ik kom de eerste wandelaars tegen ongeveer op de helft van de terugweg. Of ze op de juiste weg zijn naar Pumpkin Hill willen ze weten. Of de heuvel die ik heb gezien inderdaad zo heet weet ik niet. Maar dat ze er kunnen komen wel. Nog twee keer wordt dezelfde vraag gesteld door mij tegemoetkomende wandelaars. Stiekem voel ik me een klein beetje een expert.
Bij terugkeer is het tijd voor een siësta. Vandaag heb ik die verdiend.
(Utila, Honduras, 4 april 2000)

Tekening met dank aan mijn reisgenote in Honduras, Karin, die een HiKaHu (Hirsch-Kalb-Hund) tekende voor me.