Het schemert als ik aan de klim begin, volgens planning. Kilometerslang zie ik vele goede parkeerplekken, slechts her en der wat campers. Ik kan het bijna niet geloven. Zo weinig belangstelling voor de laatste en misschien wel beslissende klim van de Tour de France?
Bij een infobordje stop ik. 3,2% stijging lees ik. Een kilometer verder is het 3,5%. De navigatie geeft aan dat het nog meer dan 20km is. Dit is een hele lange klim. Misschien dat daarom de drukte uitblijft. Nog 13km te gaan en na een afslag wordt het echt steil. Hier begint het echt.
Het is donker geworden, de camper voor me stopt en laat me erlangs. Ik kan het grote licht aandoen, geen overbodige luxe. Ik rij door een dorpje waar bijna niets te doen is, op een kroeg na die een terras heeft opgebouwd. Voor morgen natuurlijk.
Steeds meer campers, steeds meer verkeer. Al zestig kilometer zag ik de Tourborden, de campers en de lokale versiering, maar nu pas merk ik de Tourkoorts. Het volgende dorp heeft het druk. Hier vieren ze al. Buiten het dorp loopt iedereen met lichtstaven. Driekleurig. Mooi. In een weiland naast de weg staan er honderden, misschien wel duizenden te zwaaien met de gekleurde moderne variant op fakkels.
Echt tijd om te kijken heb ik niet. Aan beide kanten van de straat lopen mensen, het verkeer is ook druk. Stapvoets rij ik door. Tot het helemaal vastloopt. Een mevrouw aan de kant gebaart dat ze me wat wil vertellen, ik open het raam aan haar kant. “Verderop staan de Gendarmes. Die houden iedereen tegen.” Duidelijk, maar nu?
Met moeite keer ik op de weg, tussen de mensenmassa. Ook naar beneden gaat moeizaam. Het volk blijft midden op de weg staan. Al snel blijkt waarom. Vuurwerk in de verte. Prachtig gezicht. Al die mensen met hun lichtstaven en dan dat vuurwerk dat er bovenuit komt.
Terug in het laatste dorp besluit ik door te rijden. Dit is gezellig, maar als ik nog wat slaap wil pakken, heb ik meer rust nodig. Tussen twee dorpen kan ik in de berm staan. Wielen van de weg, ik weet hoe streng ze controleren tijdens de Tour.
Even een wandeling naar het rustige dorp. Mama bellen om haar gerust te stellen en haar te vertellen waar ze moet kijken. Een borrel in de enige kroeg. Een praatje met mijn Noorse buren op de weg terug. De nacht kan beginnen.
Hoe slaap ik comfortabel? De vraag wordt al snel aangepast. Hoe slaap ik? De bijrijder stoel kan niet ver genoeg naar achter. Dan maar op de achterbank. Hoofd naar boven, T-shirt als kussen. Benen opgetrokken. Het blijft behelpen.
Na een kwartiertje wordt er geklopt. Gendarme. Aardige meneer die meteen begint te ratelen. Mijn Frans is redelijk, maar dit gaat te snel. Nu langzamer. Hij begrijpt het. Ik mag hier parkeren, maar alleen met de neus naar boven. Ik wil juist naar beneden, dat is na de koers eenvoudiger. Hij legt uit dat er angst is dat er iemand de auto gebruikt om tegen de koers in te rijden. Frankrijk heeft zijn portie aanslagen gehad de afgelopen jaren. Dit is belachelijk, maar discussiëren heeft geen zin. Ik draai de auto om.
Nieuwe poging om te slapen. Na een uur geef ik het op. De achterbank wordt het niet. Toch maar die stoel dan. Kan ik mijn benen tenminste kwijt. Het is half twee.
Koud. Heel koud. Half zes, toch vier uur gedoezeld. Paar miezerbuitjes gehoord. Heel veel auto’s. Maar nu is het te koud. Ik ben natuurlijk de slechtst voorbereide fan op deze berg. Een shirt met lange mouwen is het warmste wat ik bij me heb. Meer had ik ook niet nodig voor mijn stagebezoeken. Nu wel, maar ja. Motor aan, verwarming even op 24 en dan nog een laatste poging doen. Absurd eigenlijk. Toen ik gisteravond wegreed had ik de airco nog aan. Nu de verwarming.
In mijn warme auto rek ik de nacht tot zeven uur. Dan is het voorbij. De eerste fietsers gaan omhoog, de stroom auto’s gaat door. Even plassen in een weiland, het rijtje in de berm is mooi. Britten met tentjes en fietsen. Twee jonge stellen. Een Italiaan met twee zoontjes. Een Nederlander in een huurauto. Een Frans stel slapend achter in hun busje. Een Duits stel ook. En dan de Noorse familie die ik al sprak.
De miezerregen is opgehouden. Het plenst ondertussen. Ik ontbijt met brood van gisteren. Ik lees verder in mijn boek over Gino Bartali. Met medelijden zie ik fietsers langskomen en hoop ik dat de tentjes van de Britten en Italianen het droog houden.
Over twee uur beginnen de dames aan hun race die hier eindigt. De heren mogen iets langer uitslapen. Die verwacht ik hier kwart voor vijf ongeveer. Het is acht uur. De dag is begonnen.
Col d’Izoard, 20 juli 2017