Casco Viejo wordt het ook wel genoemd, maar meestal toch San Felipe. Onder de, in vergelijking met de rest van Midden-Amerika hier schaarse, backpackers heet het gewoon ‘the old town’ of ‘old Panama’. Een niet al te groot stadsdeel op een schiereiland, ideaal om een wandeling door heen te maken. Het oudste gedeelte van de bekendste stad van dit gedeelte van de wereld.
Zonder gids, plattegrond of andere informatie (ik lees graag nadien wat ik allemaal gezien heb in plaats van als een Amerikaan met een camera voor mijn, niet geringe, buik rond te lopen met een reisgidsje in de hand: “Now we’ve got to go this way”) is de wandeling over de malecon, die hier avenida Balboa blijkt te heten, langs het water, op weg naar de oude stad, al de moeite waard.
Ik kom langs de visafslag bij de markt terecht, waar meteen al duidelijk wordt waarom het reizigers wordt afgeraden in dit gedeelte te verblijven. Nu heb ik onderweg al honderden markten gezien en tientallen daadwerkelijk bezocht en deze verschilt niet veel van de anderen. Marktkraampjes overal door elkaar, midden op de stoep, zodat je gedwongen wordt de straat op te gaan, waar natuurlijk net een vrachtauto geparkeerd staat, terwijl er een bus langs wil, die nog net wordt ingehaald door een taxi, waardoor een motorrijder op het laatste moment nog zijn stuur moet omgooien en tot stilstand komt tegen de vrachtauto. Niemand kijkt op, slechts een aantal geïrriteerde automobilisten, vooral taxichauffeurs, die al zeker 2.3 seconden staan te wachten, beginnen ongeduldig op hun claxon te slaan. Een oud vrouwtje met een grote boodschappentas die net niet over de grond sleept, steekt de straat tergend langzaam over en een verkoper met een ketting van horloges om zijn nek probeert je een nep-rolex aan te smeren. Het enige wat hier ontbreekt is een dikke (ik moet de eerste magere nog tegenkomen) coyote, die met een dik pak bankbiljetten zwaaiend “sjeense dollares” roept. De reden dat hij hier in Panama ontbreekt is logisch: in Panama is de dollar een officieel betaalmiddel. Hij wordt dan weliswaar Balboa genoemd, maar het zijn de Amerikaanse bankbiljetten die hier gebruikt worden, de Panamese regering slaat slechts zijn eigen munten, die naast de Amerikaanse ook in omloop zijn.
Een vrij normale markt dus, waar een penetrante visgeur hangt, zakkenrollers een ideaal jachtterrein hebben en de illegale cassettebandjesverkopers voor de achtergrond muziek zorgen, maar dan wel op een volume, dat mocht het woord ‘voorgrondmuziek’ bestaan, het hier in ieder geval van toepassing zou zijn. Alleen, in vergelijking met de meeste door mij bezochte markten, is de sfeer hier dreigender. Men lacht hier niet zoveel, men groet niet vriendelijk en de jongelui die uit een bovenraam hangend een opmerking schreeuwen, hebben daar ook zeker niet de intentie om de naïeve buitenlandse bezoeker op zijn gemak te stellen. Zelfs op de markt van Port au Prince in Haïti voelde ik me veiliger, ook al begon daar een marktvrouw spontaan “Fuera de mi pais” (“Mijn land uit”) te schreeuwen. Opmerkelijk genoeg deed ze dat in het Spaans terwijl de helft van de bevolking al moeite genoeg heeft om Frans, de officiële taal van het land, te spreken, naast het creole/patois, de taal van het volk. Misschien zag ik er uit als een Dominicaan. De buren Haïti en de Dominicaanse Republiek gaan niet echt vriendelijk met elkaar om en de maanden voor mijn bezoek daar, werden vele illegale Haitianen over de grens gezet naar het armste gedeelte van het eiland Hispaniola.
Ik was dan ook blij de markt achter me te hebben gelaten, als ik door een soldaat word tegengehouden, ergens midden op straat. Ik mag blijkbaar niet zo maar langs het presidentiele paleis lopen dat hier iets verderop ligt. In de tussentijd wordt met een spiegel aan een stok onder een auto gekeken, ook de motorkap gaat open. Na de grondige inspectie valt het me op dat de kofferbak niet geopend wordt. Na wat gebrabbel in zijn walkie talkie moet ik nog zo’n anderhalf minuut wachten voordat ik verder mag lopen. Waar de wachttijd goed voor is, is me onduidelijk. Ik hoef me niet te identificeren en wordt ook niet gefouilleerd. Het paleis is wel een mooi gebouw, maar niet echt bijzonder. Of de president thuis is, en of hij hier überhaupt woont of dat het slechts een werkplek is, wordt mij niet bekend. Het laatste deel van de straat is verboden terrein, ik moet verplicht rechtsaf slaan, maar ben toch nieuwsgierig wat er daar dan wel is. Voordat ik ook maar de kans heb om in de richting van het verboden gebied te lopen, komt er ineens een soldaat uit het laatste gebouw, als een skelet in een spookhuis, en sommeert me de andere straat in.
Langs het nationale theater (ook een mooi gebouw, maar om nu entree te betalen om een lege zaal te zien, gaat me net iets te ver) kom ik op een parkeerplaats. En zo te zien heeft deze parkeerplaats het mooiste uitzicht vanaf een parkeerplaats in de geschiedenis van de parkeerplaats. Een stukje strand, dat als het niet gebruikt zou worden als vuilstort door de wijkbewoners, zelfs toeristen zou kunnen trekken, daarachter zijn de kleine eilandjes te zien, die vlak voor de kust in de pacifische oceaan liggen. Een aantal boten daar vlak bij liggen voor anker wachtend op het moment dat ze door het beroemdste kanaal ter wereld mogen varen. In het bezoekerscentrum Miraflores leerde ik gisteren dat je in een uur of 8 door het kanaal zou kunnen varen, maar dat de gemiddelde tijd per boot zo’n 24 uur is, waarvan dus twee derde wachttijd is voor sluizen en andere knelpunten. Alleen de brug ‘Las Americas’, de enige fysieke verbinding tussen Noord- en Zuid-Amerika is net niet zichtbaar vanaf dit stukje asfalt. Het zou ook te veel van het goede zijn geweest. Men zou er parkeren om het parkeren.
Het onvermijdelijke parque Simon Bolivar, een hommage met standbeeld aan de vrijheidsstrijder, zoals ik die in midden Amerika al meerdere keren tegenkwam, al schijnt het in het niet te vallen met het aantal parken met die naam in Venezuela waar hij geboren is, ligt tegenover de Catedral San Francisco, een mooie oude kerk uit 1673, zoals ik er het laatste half jaar reeds 185 heb gezien. 31 daarvan hadden zelfs dezelfde naam. ”Ook toevallig”, zei Freek de Jonge in ‘De Mars’. “Zoiets bedenk je niet”. Ach.
Een oud vervallen gebouw, zonder dak, diverse muren missend en vol met graffiti biedt een schuilplaats aan een slapende zwerver. Wat er hier ooit was, is nergens te vinden. Het lijkt er op dat er een verzameling kleine winkels in heeft gezeten, maar voor hetzelfde geld is het een voormalig regeringsgebouw. Het zou me niet verbazen.
De Paseo las Bovedas is de officiële plek om langs het water te lopen (al blijf ik erbij dat de parkeerplaats 250 meter terug minstens zo geschikt daarvoor is) en voor vele jonge koppels, waarvan de meeste meisjes vaak in schooluniform zijn (of dat een teken is dat ze langer naar school gaan dan hun vriendjes, dat de jongens zich te groot of te stoer voelen voor een uniform, of dat de meisjes op oudere jongens vallen, moet nog onderzocht worden), is het een plek weg van de drukte van de stad. Een enkeling is de markt ontvlucht en hoopt hier handwerk (keramiek schilderijtjes, tekeningen, weefsels) te verkopen, maar veel klandizie loopt er niet.
De Paseo brengt me op de Plaza Francia, waar de Franse ingenieurs die begonnen met het graven van het Panama kanaal geëerd worden met borstbeelden, terwijl achter hen in 12 delen de geschiedenis van het kanaal, van een idee in 1534 via het begin van de constructie in 1880, de onafhankelijkheid van de Colombiaanse provincie Panama in 1903, tot de opening in 1914, wordt verteld. Ook wordt het op het plein een generaal herdacht die daar, volgens de bevolking zonder enige reden, werd doodgeschoten. Verse kransen liggen er naast, de onafhankelijkheidsstrijd was hard. Natuurlijk heeft Frankrijk zijn ambassade hier aan het plein, een morele verplichting, nadat dit plein vernoemd wordt, als ode aan de ingenieurs die eind 19e eeuw met de aanleg begonnen, maar door ziektes en geldgebrek uiteindelijk de constructie uit handen moesten geven, waarna de Amerikanen hun kans zagen en er snel in sprongen.
Diezelfde Amerikanen gaven aan het eind van het millennium het kanaal terug aan Panama, daarmee hun controle over Midden-Amerika verliezend. Volgens een Amerikaanse reiziger die ik in Costa Rica sprak, is de regering sindsdien driftig op zoek naar een plek om een luchtmachtbasis te vestigen, om zodoende toch nog enige controle over te houden over dit broeierige gedeelte van de wereld. Uit Panama trok men zich terug, Nicaragua en Honduras waren niet echt geschikt, vanwege natuurrampen en politiek instabiliteit. Het oog viel dus op Costa Rica. Toen Costa Rica weigerde mee te werken, het land heeft niet eens een eigen leger, weigert dan ook een ander leger binnen de landsgrenzen, kochten de V.S. illegaal eens stuk land in het noorden van het land, volgens mijn bron. Daar werd een basis gevestigd en kon het nabijgelegen Nicaragua, vaak de bron van onrust in midden Amerika, goed in de toom worden gehouden. Het bedrog kwam uit toen er militaire apparatuur met de officiële post werd verstuurd. Zonder diplomatieke onschendbaarheid, opende de douane de containers en sindsdien staat er ergens in San José een pakje, met de waarde van miljoenen, te wachten totdat de eigenaar het komt claimen. Om een gigantische rel te vermijden, kunnen we er gerust van uitgaan dat dit nooit zal gebeuren.
Na de Plaza Francia loop ik door een aantal straten met vele oude huizen, sommigen leegstaand en vervallen, andere wel bewoond, maar onder Nederlandse regels waarschijnlijk onbewoonbaar verklaard. Hier hangt er zo nu en dan een fotokopietje op de buitendeur van de inspectie dat het balkon wel eens niet sterk genoeg zou kunnen zijn om het gewicht van meerdere of zwaardere personen te dragen.
In vele huizen kijk je door de geopende deuren rechtstreeks in de woonkamer. Op de met plastic (nieuw) of met doeken (oud) bedekte sofa’s hangt vaak de man des huizes, in zijn ondergoed, met de afstandsbediening in zijn hand. Hij kijkt naar een van de tientallen novellas (soapseries) die elke dag over heel Latijns Amerika te zien zijn. Soms loopt er ook een kind rond, in blote kont of luier, vaak met een kindermeisje (middenklasse) of een oudere zus (arm) in de buurt. Mannen houden zich niet bezig met opvoeden, zij hebben wel wat beters te doen zoals tv kijken, rum en/of bier drinken, wedden op paardenraces en baseballwedstrijden en politieke discussies met andere werkloze familiehoofden in kroeg, park of straat.
Via de Avenida Central, met enkele winkels, een paar kerken en wat eethuizen, waar de lokale bevolking zich tussen de middag vol eet in rijst met bonen met wat stukjes vlees van een ondefinieerbaar soort, meestal kip, erbij, kom ik terecht op de Plaza Central, waar nog wat rails in de straat liggen, ten teken dat hier ooit een tram reed. Ik besluit het stadhuis binnen te gaan, waar op de derde verdieping het historisch museum gevestigd is.
Niemand zit aan het bureau, dus loop ik de eerste zaal maar in, waar net een dame uit een deur (toilet?) komt. Ik moet dus eerst mijn naam in het gastenboek schrijven, met allerlei extra zaken die men altijd wil weten hier. Mijn paspoortnummer ken ik al 5 maanden uit mijn kop, alleen de kolom beroep levert me nogal eens problemen op. Het feit dat je je baan opgeeft om te gaan reizen is hier een onmogelijk fenomeen. Maar wat vul ik dan in. Mijn laatste beroep (leraar), het vak dat ik geleerd heb (hotel manager) of het vak dat ik het langste heb uitgeoefend (reisbegeleider). Ondertussen heb ik al wel door dat het eigenlijk niet uitmaakt, dus vul ik soms in dat ik Viajero (reiziger) ben, soms Estudiante (student, alle jonge buitenlandse backpackers zijn studenten volgens de lokale bevolking) en zelfs Escritor (schrijver) heeft al achter mijn naam gestaan, niet geheel bezijden de waarheid, tenslotte schrijf ik onderweg regelmatig een reisverslag. Wie bepaalt dat je veel en vaak moet publiceren om je schrijver te mogen noemen? Nog een paar maanden doorreizen en ik ga mezelf voor tandarts, detective of houthakker uitgeven.
Ik ben trouwens de eerste bezoeker vandaag. Na 4 uur niets doen, geeft de dame dan ook graag een rondleiding, allemaal bij de prijs van 1 dollar inbegrepen. Het museum is behoorlijk interessant, al krijg ik niet alles mee dat me wordt verteld, maar na 4 zalen en ruim een half uur heb ik een mooie samenvatting gezien van de laatste 800 jaar van het land. Bijna aan het einde komen 2, ik gok Amerikaanse, bezoeksters. Heb ik ook tenminste even tijd om rustig foto’s te kijken en krantenartikelen te lezen, zonder dat me verteld wordt wat ik moet zien.
De kathedraal op de Plaza Mayor is niet open, het museum van het kanaal wel, maar ik weet genoeg over dat stukje water, waar ik gisteren al was, daarnaast heb ik al een tentoonstelling bekeken net. Een schoolgroep heeft er wel rondgelopen en vertrekt in een bus, terwijl ik een flesje water drink in de schaduw, onderwijl het gebruikelijke praatje houdend (warm, nou, gelukkig is er schaduw, ach ik heb water, waar kom je vandaan, enzovoort) met mijn buurman alvorens ik verder loop. Ik heb zo’n beetje alles wel gezien hier, kom van de andere kant nogmaals langs het Presidentieel paleis (wachttijd deze keer 1 minuut) en koop een krant die ik in het Parque Santa Ana van de overbodige onderdelen (reclame, kleine advertenties en lokaal economisch nieuws) ontdoe, zodat ik niet een heel pak papier hoef mee te slepen.
Door de Avenida Central teruglopend naar het drukkere en moderne gedeelte van de stad, leer ik de Panamese mening van het woord Peso (overal in midden Amerika noemt men geld Peso’s, ook al heeft alleen Mexico de Peso als officiële munteenheid), wanneer ik 8 in plaats van 4 batterijen in mijn handen gedrukt krijg voor een dollar. Een Panamese Peso blijkt dus een halve Balboa, oftewel 50 dollarcent te zijn. Hier in de winkelstraat kom je de gebruikelijke bedelaars tegen, ze vragen om een fooi, of om een quarter. Misschien een ‘alternatieve’ tegenhanger voor de big-mac index. Niet kijken hoeveel een broodje hamburger kost, maar kijken naar de meest gevraagde geldeenheid door de lokale bedelaars.
Later in de dure winkelstraat Via España, aan de andere kant van de stad, wordt me in vloeiend Amerikaans een gids aangeboden. Maar ook videocamera’s, cocaïne, digitale camera’s, weed, jonge dames en laptops zijn eenvoudig te regelen. En allemaal voor een erg goede prijs. Zo zie je maar weer. Het hoeft je in Panama aan niets te ontbreken.
(Panama city, mei 2000)