Het lag aan de Franse politie dat we zo laat pas op pad konden. We hadden een prachtige plek gevonden die ochtend, een kilometer of drie onder La Mongie, op de Tourmalet dus, waar de auto goed kon staan. Inderdaad 1 wiel op de weg, maar de weg was zo breed, dat kon geen probleem zijn. Volgens de politie wel. Ze dreigden met wegslepen. En dus moest de auto weg. Net als de Nederlander er achter, de Deen iets verder voor ons en de Basken daar weer voor. De Franse auto’s mochten wel blijven staan. Discussiëren had geen zin. In La Mongie kwamen we op een skipiste terecht, pas drie uur na de etappe reden we langs het punt waar we eigenlijk weg hadden willen rijden.
Om een uur of tien reden we met twee auto’s verder. Over de Aspin, het schemerde al behoorlijk, tegen de tijd dat we over de top kwamen, was het echt donker. Twee auto’s, want Hans ging na de volgende etappe terug naar de camping, aan de voet van de Aspin, ik moest weer terug naar Spanje, waar ik meerdere stagiaires moet bezoeken. We hadden besloten door te rijden zolang we konden, ’s ochtends nog rijden leek ons geen goed plan. Ook hadden we al gezien dat de Plateau-de-Beille maar van één kant beklommen kon worden. Daar vanaf komen zou dus nog lastiger worden dan vandaag van de Tourmalet.
Bewust kozen we de omweg. 1 bergpas in het donker kan nog, maar om nou ook nog eens de Peyresourde te rijden ’s nachts leek ons te gek. Hans reed voorop, ik er achter aan. Eenmaal op de autobaan haalde ik hem in en reed ik ook een stukje voorop. Bij het tankstation waar we stopten was het druk. Officials, fans, allemaal volgers. Er was hier niemand die niet met deTour te maken had. Middernacht en het duurt bijna een half uur voor we weer verder kunnen. Energiedrankjes voor in de auto, wat chocola tegen de honger. Op de berg vandaag hebben we niet veel gegeten.
Bij Salies-du-Salat reden we de autobaan weer af. Via Toulouse zou zeker 100 kilometer om zijn, dan moest je ook nog eens door de stad, dus leek de provinciale weg de beste optie. Nog zo’n 75 kilometer en dan zijn we in Foix. Het eerste stuk schiet lekker op. Maar al snel wordt de weggeblokkeerd door langzaam rijdende campers. In de dorpjes kunnen we toch al niet al snel, maar om nu 60 te rijden op een rustige weg, lijkt me overdreven. Maar de weg is bochtig, heuvelachtig, het is donker en ik ben hier onbekend. Inhalen, liever niet. Een enkeling doet dat wel en vliegt er langs. Stickers op de voorruit. Organisatie, pers, allemaal durfals.
Zo nu en dan is er een inhaalstrook, waar we de campers inhalen en weer even lekker kunnen opschieten. Met de nadruk op even, want vlak daarna rijden we achter de volgende campers. Het lijken er steeds meer te worden. Op een gegeven moment rijden we langzaam tegen een heuvel op en zie ik hoeveel er voor ons rijden. Tientallen rode achterlichten, zo ver als ik de weg kan zien. Achter me in de spiegel zie ik ook vele auto’s rijden. Opschieten lukt niet meer, me opwinden heeft geen zin.
Een merkwaardige rust komt over me. Het is een warme nacht, ik heb het raampje open en een CD met Spaanse muziek, eergisteren gekocht, speelt wat achtergrondmuziek. We zijn met zijn allen op weg naar de volgende etappe van de Tour. Een karavaan van niet-officiële volgers, verbonden door liefde voor de sport. Morgen staan we allemaal weer in de hitte te wachten op onze helden, die allang liggen te slapen. Aan de fietsen achter op auto’s en campers te zien, zullen velen die hier nu rijden, morgen een poging doen om de 13km lange klim naar Plateau-de-Beille naar boven te fietsen.
Ik geniet van het moment. Ik volg de rode achterlichten gewoon. Ik hoef niet meer op te letten op borden, ik hoef de kaart niet meer te pakken, ik weet dat we allemaal hier zijn voor hetzelfde doel. Bij elke twee rode lampjes hoort een wielergek. Misschien wel meer. Voor elke twee witte lampjes in mijn spiegel geldt hetzelfde. Een slang van wielerliefhebbers slingerend door het ongetwijfeld mooie, maar donkere, Franse land.
Het is twee uur geweest als we in Les Cabannes aankomen. We parkeren in het dorp, gewoon in een zijstraat. Nog een paar uur hebben we om te slapen. Ik probeer het opgevouwen op de achterbank, slaapzak over me heen. Hans in zijn auto op de achterovergeklapte passagiersstoel. Hij schrikt midden in de nacht wakker, als er een dronken Bask zijn hoofd tegen de voorruit aandrukt. Ik slaap als een kind tot het om half acht zo druk wordt in het dorpje dat niemand meer kan slapen. In de supermarkt is het druk. We kopen ijswater, brood en beleg voor de hele dag. Nog een uur of acht en de renners komen hier ook voorbij. Wij lopen de berg op voor weer een dag Tour de France. Met ons duizenden anderen.