Goal, januari 2009
Het was een mooie week. Typisch schaatsweer. Na meer dan 15 jaar niet geschaatst te hebben, sta ik voor het eerst weer op de ijsbaan. Ik heb de smaak te pakken. Op zaterdag maak ik een tocht. Niet te ver, je weet maar nooit tenslotte. Op het Hulsbeek haal ik ruim dertig kilometer. Prachtig schaatsweer, mooie omgeving, zal ik op zondag weer gaan?
Op zondag is er echter ook de Jan Schutteloop. De loop die om mij niet bekende redenen ineens op de tweede zondag van januari is georganiseerd. Al jaren doe ik mee. Eerst moest ik, toen dat nog gewoon verplicht was voor selectiespelers, later gewoon, omdat het er bij hoort. Omdat het een leuke zondag was. Omdat het een traditie is.
Een haat-liefde verhouding kun je het wel noemen, ik heb niets met lopen. Maar als er niet gevoetbald wordt, moet je toch wat, en dan blijkt het ineens ook wel weer mee te vallen. Maar op enige aanleg voor de lange afstand heeft men mij nog nooit kunnen betrappen. Een paar jaar geleden liep ik in Enschede de tien kilometer. Binnen het uur binnen komen was mijn streven. Het lukte. Een jaar later deed ik noodgedwongen weer mee. Voetballen mocht ik niet, dan maar rennen. Ik liep twee minuten sneller dan een jaar eerder.
Ook bij GFC liep ik toen de tien kilometer. Er waren maar twee deelnemers voor de langste afstand, ik zag kansen op een medaille. Maar een late inschrijving liep mij er natuurlijk uit. Weer geen glorie. Meestal liep ik trouwens vijf kilometer, het EK schaatsen begon. Vijf kilometer, snelle douche, erwtensoep en dan net op tijd thuis voor de 1500 meter. Als ik er tien moest lopen, dan was met dat niet gelukt.
Maar dit jaar zou het toch moeten lukken. Met spierpijn van het schaatsen natuurlijk, maar de opkomst is vast niet hoog. Het is de laatste mooie schaatsdag, velen zullen er niet zijn dit jaar. Mijn tactiek is simpel: laat aankomen, kijken hoeveel er zijn en dan pas kiezen of ik vijf of tien kilometer loop.
Kwart voor zeven ’s ochtends kwam er iets tussen. “Je moet het ziekenhuis bellen”, zijn de woorden waarmee ik wakker word. Een uur later zijn we er al. Een beter excuus om niet te lopen heb ik nog nooit gehad. Ook in Hengelo moet ik me inspannen. Rugweeën wegdrukken. Het is niets vergeleken met de inspanning van Yolanda. Zij die geen honderd meter met mij mee zou kunnen rennen, levert vandaag de topprestatie. Om 11.42 uur ben ik vader van een dochter. “Hoe heet ze?” vraagt de chirurg. We kijken elkaar even aan en antwoorden gelijktijdig: “Suus”.
Op weg naar de slaapzaal ben ik alleen met haar. De wereld om me heen bestaat even niet. Moeders komt even later ook aangerold. Een tijdje later moet ik toch even denken aan de gemiste Jan Schutteloop. 11.42 uur. Precies 57 minuten na de start van de tien kilometer. Zou een mooie tijd zijn geweest. Ongeveer de tijd die ik voor mezelf had ingeschat. Dagen later hoorde ik dat ik daarmee tweede zou zijn geweest. Een medaille dus. Maar ik heb een veel mooiere prijs.