Het duurde even voordat ik er was. In een huurauto zo’n 5 uur voordat ik bij de eerste was, de laatste uren continu in de regen, maar het vooruitzicht van twee unieke gletsjers was dermate goed, dat ik zonder probleem een hele dag in de auto wilde zitten. De weg ernaar toe was zeker ook mooi, meerdere meren, ontelbare stroompjes en riviertjes, bergen en zee, alleen al deze paar uur in de auto geven aan hoe gevarieerd Nieuw Zeeland kan zijn.
Rond een uur of drie ’s middags kom ik aan bij de Fox glacier. Het laatste stukje, zo’n 4 kilometer van de grote weg af voert over een klein weggetje, door een dicht bos heen, met zo nu en dan een bordje aan de kant waarop stond dat de gletsjer tot dat punt kwam in 1750 of een ander jaar. Vond ik wel interessant. Ik ben gek op dat soort nutteloze feitjes, tegelijkertijd vraag ik me af hoe ze precies weten waar de gletsjer eindigde in 1750. Was het precies daar, of misschien toch een paar meter naar voren. Ik parkeer de auto op de parkeerplaats, bij de tig andere auto’s en ik loop naar het pad. Het regent niet echt, meer een soort motregen, wat rondvliegend water in de lucht noem ik het meestal. Het department of conservation heeft verschillende borden neergezet om de toeristen uit te leggen over het fenomeen gletsjer. Erg interessant allemaal. Ik had in Oostenrijk al wel eens op een gletsjer geskied, maar uiteindelijk was het gewoon een veld met sneeuw, Alleen wat hoger. Dat de ondergrond daar ook ijs was, was niet te merken.
Hier is het duidelijk te zien. Vanaf het uitkijkpunt, na een paar minuten zien we het eind van de gletsjer. Ik twijfel een paar seconden of ik de uur wandeling wil maken naar de gletsjer zelf, ik wil tenslotte ook nog naar de andere vandaag en moet dus nog een hoop rijden, maar al snel werd het me duidelijk dat ik moest lopen. Dit zijn de dingen waarvoor je reist, dit zijn de dagen die je nooit weer vergeet. Op een lange reis zijn er vele dagen die leuk zijn, vele die je je wilt herinneren, maar uiteindelijk, een tijd later, zijn het alleen de extreem bijzondere dagen die je nog duidelijk bijblijven.
De gletsjer is zo’n moment. Een gigantische ijsmassa die langzaam, zo’n 100.000 keer langzamer dan een rivier (weer zo’n prachtig feit, hoe meten ze dat?) de berg afkomt. Deze twee schijnen uniek te zijn. Regenwoud aan de voet van de berg is apart, maar het feit dat ze zo laag komen, tot zo dichtbij de zee schijnt helemaal nergens voor te komen. Ik ben in ieder geval onder de indruk als ik op een paar meter van de voet sta. De ijskoude rivier stroomt van onder het ijs de vallei in, er staan hekken om te voorkomen dat je te dicht bij het ijs komt, er is continu het gevaar dat er een brok afbreekt. Als ik er sta is er wat beweging aan de bovenkant, wat een beetje stof doet opwaaien. Het is een prachtig geheel, wat iedereen, ik dus ook, probeert te vangen in een foto, al weet je dat die foto nooit kan slagen om de indruk die de gletsjer op dit moment maakt, echt te vangen in een beeldje van tien bij vijftien centimeter.

Terwijl ik weet dat de Franz Jozef glacier ongeveer gelijk is, ben ik een ruim half uur later toch erg blij dat ik de moeite heb genomen om er ook heen te gaan. Het weer is ondertussen een stuk slechter geworden. In een moment van helderheid had ik mijn jas uit mijn rugzak gegrepen, zeker geen overbodige luxe met de hoeveelheid water die er nu naar beneden komt. Mijn broek is al snel zeiknat en plakt aan mijn benen. Vanaf de parkeerplaats is het eerste gedeelte over een mooi pad, ik kom er al diverse mensen tegen op de terugweg, het laatste gedeelte naar de gletsjer loopt door de rivierbedding. Er staat een bordje met een waarschuwing dat je of met een gids moet gaan, of dat je behoorlijk fit moet zijn om naar de gletsjer te lopen. Ik schaar mezelf dan maar in de laatste categorie, ik wil niet hier helemaal heen lopen, om dan vlak bij het ijs weer om te draaien.
Ik ben de enige die in deze richting loopt, de wind die recht in mijn gezicht blaast zorgt ervoor dat er geen regendruppel langs me heen gaat, mijn broek wordt behoorlijk zwaar en mijn hoofd is zeiknat, ik heb niet de moeite genomen de capuchon te zoeken. Hele groepen keren terug van de gletsjer. Allemaal dezelfde jas aan, allemaal een ijspik in de handen, het ziet er behoorlijk professioneel uit. Er zijn blijkbaar twee grote groepen het ijs op geweest. De donkerblauwe jassen met de houwelen en de rode jassen met de skistokachtige wandelstokken. Ze zien er allemaal behoorlijk doorregent uit, maar blijkbaar niet zo erg als ik doe, menigeen barst spontaan in lachen uit als ze mij in de andere richting zien lopen. ‘Nu al zo nat en dan moet hij nog naar de Franz Jozef’ zie ik sommigen denken. De meesten krijg je trouwens geen oogcontact mee, de capuchon is te diep over het gezicht getrokken om de ogen überhaupt te zien. Een enkeling geeft nog een vriendelijke lach, de meesten willen gewoon terug naar de bus, naar een warme douche.
De afstand van het laatste bord tot de gletsjer zelf schat ik op zo’n kilometer. Voordat ik het steile pad afdaalde, kon ik de gletsjer slechts met moeite zien, de wolken hingen al zo laag dat het behoorlijk op mist begon te lijken. Nu ik zo’n beetje halverwege ben, zie ik de ijsmassa steeds groter worden. Het mooie hier is, dat je dicht bij de rivier loopt en dat er in die rivieren meerdere ijsbrokken liggen, tegen de rotsen aan. Dit is wat je verwacht van een gletsjer. Hoe zeiknat ik ondertussen ook ben geworden – ik heb door dat alleen de rits van de jas dichtdoen niet genoeg is, de flappen ervoor hadden ook dicht moeten zijn, nu is zelfs mijn T-shirt ook behoorlijk vochtig aan het worden -, hoeveel sommigen me ook uitlachen, hoe goed ik ook moet uitkijken dat de gladde rotsen me niet de rivier inwerpen, ik heb nu al besloten dat deze gletsjer nog mooier is dan de vorige. Van onder een paraplu lachen wat andere toeristen, niet onsympathiek overigens, naar mijn natte kop. Het water loopt nu van mijn hoofd in mijn ogen, maar ik ben er bijna en geef niet op.
Eenmaal bij de rand van de omheining, sta ik alleen. Aan de zijkant van het ijs loopt een groepje naar boven met een gids en de verplichte ijshouweeltjes, twee anderen negeren alle waarschuwingen en lopen aan de onderkant van het ijs toch even een klein stukje naar boven, om een mooie foto te maken, paraplu in de ene hand, camera in de andere. Ik besluit om ook maar weer eens een poging te doen het ijs en de omgeving op de gevoelige plaat vast te leggen, maar als ik dan ook nog een foto wil maken van de rivier en de vele brokken ijs, blijkt mijn rolletje vol te zitten. Ik was daarop in zoverre voorbereid dat ik in ieder geval een nieuw rolletje meegenomen had, maar om nu in de regen een filmpje te verwisselen, is niet echt aanlokkelijk. Ik overweeg even om de twee van het ijs af te schreeuwen en te vragen of ik even onder hun paraplu mag staan, maar besluit om bij een meer dan man hoge rots te gaan staan, waar de wind geen vrij spel heeft en er dus eigenlijk maar erg weinig water mijn kant op komt. Ik heb nog zo’n ouderwetse camera die ik handmatig moet terugspoelen om het filmpje eruit te halen en dan de volgende goed er in stoppen, hopende dat het goed gaat (wat het helaas nog te vaak niet doet) en dat de volgende foto’s weer gemaakt kunnen worden. Het valt mee met de regen hier, ik sta met mijn gezicht naar de rots, om de regen volledig uit te sluiten en verwissel, met moeite natuurlijk, het rolletje. Ik kan weer 24 keer een poging doen om beter te zijn dan de ansichtkaart, die ik voor de zekerheid meestal toch maar koop, kwaliteit gegarandeerd.

Als ik me weer omdraai, lijkt de regen een stuk minder, is mijn camera gereed voor actie en lijk ik helemaal alleen op de wereld. De groep is verdwenen achter de eerste hoge rots en de twee regelbrekers zijn nergens te bekennen. In de verte zie ik nog een enkeling richting parkeerplaats lopen, maar voor de rest ben ik even Remy, geheel alleen op de wereld. Ik schiet nog een paar plaatjes, wetende dat de resultaten beroerd zullen zijn. Een grijze regenachtige dag aan het eind van de middag, van beneden uit een vallei. Tegen beter weten in dus. Maar in ieder geval een herinnering aan deze fantastische ervaring.
Op de weg terug zie ik de twee met paraplu terug, ze kwamen onder bij de rivier vandaan en lopen ook richting parkeerplaats. Ik maak nog een foto van een van de watervallen en de indruk die ik eerder had wordt nu bevestigd. Het regent niet alleen minder, het is echt aan het opklaren, vanaf het waarschuwingsbord heb ik nu een prachtig overzicht over de rivierbedding met de gletsjer aan het eind. De borden die er staan laten foto’s zien uit het verleden, allemaal genomen vanaf min of meer hetzelfde punt. Interessant om de veranderingen te zien. In de 19e eeuw kwam het ijs helemaal tot waar ik nu sta. In de dertiger jaren trok de gletsjer zich helemaal terug en in de vijftiger jaren was er een behoorlijk meer, waarop de toeristen met bootjes richting het ijs konden varen. In de jaren zeventig kon je het ijs nauwelijks meer zien, terwijl sinds midden jaren tachtig de gletsjer weer een stuk is gegroeid. Het schijnt zo’n 5 jaar te duren voor het effect van een erg goede winter met veel sneeuw of een slechte met weinig neerslag te zien is aan de voet van de gletsjer. Ik heb weer een hoop geleerd vandaag, denk ik bij mezelf, als ik me staand achter mijn auto omkleed. Waarschijnlijk wist ik onbewust wat er ging gebeuren, want toen ik mijn jas uit mijn rugzak haalde eerder, viel mijn korte broek er ook uit en nam ik niet de moeite om die terug te stoppen. Nu hang ik de natte broek over de achterbank en stap ik in korte broek achter het stuur.
Eenmaal terug op de grote weg pik ik een lifter op, een Maori die als beroep possumhunter is. Hij was geheel droog en had geen regen gehad, vertelde hij me.
(Queenstown, NZ, february 2001)