Gaandeweg kom ik er achter dat ik wel een zwak heb voor dames die zingen op stevige muziek. Een beetje het rolpatroon doorbreken, ik kan dat wel waarderen. Als dan de belangrijkste persoon in de band ook nog eens uit The Pixies komt, dan heb je automatisch een streepje voor.
Samen met haar zus Kelley bedacht Kim Deal deze band. Ze kon haar ei onder Frank Black blijkbaar niet kwijt. Dan maar een eigen bandje als zijproject. De band maakte vijf albums, maar eigenlijk doet alleen de tweede er toe. Mooie plaat met deze hitsingle. Het loopje blijft hangen, is verslavend.
In mijn beleving was het een klein hitje, maar nu ik het opzoek blijkt dat het de tipparade nooit verlaten heeft, dat het de top 40 niet bereikte. Maar in de jaren negentig, met nog een duidelijke verzuiling, kon je de plaat op de juiste dagen vaak genoeg horen. Maar eerlijk is eerlijk, liever hoor ik Kim in The Pixies.
Eerlijk gezegd vind ik zijn laatste album het beste. Met de dood voor ogen nog een meesterwerk maken, Cohen kon het. Maar omdat ik me aan mijn eigen regels moet (wil) houden, komen platen van na 2014 niet in aanmerking.
De zanger Cohen was eigenlijk meer een poëet die zijn teksten voordroeg op muziek. Brommen in de microfoon, vele dames vooral, vonden het onweerstaanbaar. Zelf ben ik geen groot fan, maar iemand die nadenkt over de teksten én het ook nog eens bijzonder kan voordragen, verdient een plekje in deze bijzondere lijst.
Zijn meest gecoverde nummer sla ik over, al was het maar omdat het nummer uitnodigt tot over-emotionele versies. Buckley was bijzonder, Cale was goed, de rest kan me gestolen worden. Dus kies ik voor een van zijn andere populaire titels. Vertaald uitgevoerd door Herman van Veen. Ook vaak gecoverd. Maar het origineel is en blijft beter, blijft mooi om na te luisteren. De dame die bezongen wordt, vrouw van een vriend, ontkent dat de twee ooit iets hebben gehad. Maakt het nummer alleen maar mooier.
Pas na 233 titels de tweede instrumentale titel. En het is geen toeval dat het van de briljante soundtrack van The Piano komt. Eigenlijk had de hele soundtrack er in gemogen, maar ik dwing mezelf altijd een titel te kiezen.
De films van Peter Greenaway ontdekte ik pas laat in mijn studententijd, de jaren erna nog veel meer. Bijzondere filmmaker. En dan niet iemand die zo maar een leuk deuntje achter wat scenes plakt, maar iemand die een eigen filmcomponist heeft ingehuurd. Voor passende muziek. En zo versterkt de muziek het beeld, het verhaal. De heren Greenaway en Nyman waren vaak een twee-eenheid.
En toen ik in obscure cd-zaken op zoek ging naar soundtracks van Greenaway films, kwam The Piano uit. Een film die ongetwijfeld ook goed was, maar ik herinner me eigenlijk vooral de muziek. Overdonderend mooi. Prijswinnend briljant. Muziek kan een verhaal vertellen, daar hoeven niet altijd woorden bij.
Normaal gesproken was Robbie Williams nooit in deze lijst terecht gekomen, maar dankzij een World Party cover en mijn eigen regel van maximaal een titel per artiest, was de cover goed genoeg. Voor Marianne Faithfull geldt eigenlijk hetzelfde. Al is de vraag van wie het origineel is wel interessant. Geschreven door Jagger en Richards nam zij het in 1964 op. De Rolling Stones pas later.
Kun je een nummer coveren dat je zelf hebt geschreven? Ga ik me niet aan branden, blijft het feit dat een van mijn favoriete Stones nummers is. En dat de versie van Marianne Faithfull ook best bijzonder is, is omdat zij een geschikte stem heeft voor het nummer. De rust, de afstand, het beschouwelijke, het past allemaal bij haar.
En dan kan het nummer wel van ver voor mijn geboorte zijn. Dan kan Faithfull in de jaren zestig wel een drugverslaafde zijn geweest, ze kwam in de juiste kringen, ze zong het juiste lied. En wie een gastrol heeft gespeeld in AbFab heeft altijd een puntje meer.
Zonder twijfel zal iedereen hem de beroemdste reggaeartiest aller tijden noemen, geen discussie. Daarbij schreef hij een serie klassiekers om u tegen te zeggen, zeker als je weet dat hij ook nog eens voortijdig ging hemelen.
Ben of was ik fan? Mwoah, ik kan zijn muziek waarderen. En toen ik ouder werd, begreep ik wat hij betekende voor velen. Herkende dat vele nummers niet alleen leuke liedjes waren, maar ook nog eens een boodschap bevatten. Zijn invloed op andere muzikanten. Zijn leven dat geëerd wordt op zijn eiland, Jamaica.
Pas daar voelde ik de grootheid. Overal was zijn portret te vinden, zijn muziek leefde nog steeds, werd overal nog gespeeld. De studio in de hoofdstad Kingston, tegenwoordig een museum, de enige reden om naar die lelijke en gevaarlijke stad te gaan. En met wat moeite, zijn geboortedorpje in de bergen, waar hij in de tuin van zijn geboortehuis een eigen mausoleum heeft. Waar je geen foto’s mag maken en dat dus ook niet doet. Maar waar je wel vlak naast in de rastakleuren stenen ziet liggen met de tekst ‘Bob lives’. Geen ironie, want zo lang je nog over hem praat, zo lang zijn muziek nog gedraaid wordt, is Bob nog springlevend.
Dus hoort hij in deze lijst. Niet zijn grootste hit No Woman, No Cry, niet het favoriete nummer van bijna alle Ajacieden (Three Little Birds) of het eerste nummer dat ik leerde kennen als jochie (Stir It Up). Ook niet het bijzonder mooie One Love, maar het ingetogen, kale Redemption Song. Omdat een enkele man met een gitaar zo goed een politieke boodschap in een mooi liedje verwerken kan.
In de bovenbouw hadden we iets meer zakgeld dan in de onderbouw. Maar ook meer uitgaven. Een nieuwe elpee was toch al snel een maand zakgeld sparen. Een vast bijbaantje had ik niet, was niet zo gebruikelijk in die tijd, zoals het nu wel is. Daarbij was ik zo vaak op de voetbal, tijd om te werken was er niet.
Dus werd je inventief. Elpees lenen en opnemen op een cassettebandje, waarvoor ik rustig kilometers fietste om aan te schaffen bij de goedkoopste plek. Of je ruilt. Deed ik niet graag, ik was bezig met een collectie opbouwen, iets daaruit halen schoot het doel voorbij. Maar de afspraak om iets te ruilen wat je zelf niet echt de moeite vond, was wel een leuke. Wie weet kun je een ander een plezier doen met iets wat je zelf als miskoop (of verkeerd cadeau) betitelde.
Ik durf niet meer te zeggen wat ik weggaf. Geen flauw idee. Wel dat ik de elpee Perhaps van The Associates terugkreeg. De eerste keer draaien viel niet mee. Zeker niet mijn muziek, maar ja, dat was ook de afspraak. De tweede keer draaien (toch maar) viel me op dat de stem die ik de eerste keer irritant vond, toch ook wel weer bijzonder vond. En dat ene nummer had ik ooit wel eens op de radio gehoord. En was dit niet de zanger die ook The Rhythm Divine zong, later door Shirley Bassey opnieuw ingezongen? Billy MacKenzie was een bijzonder man. Zijn hoge stem herinner je je altijd, als je een keer echt naar hem geluisterd hebt. De goede man heeft zijn 40e verjaardag niet gehaald. Ik zal hem altijd in mijn hoofd houden als de zanger van dit lied, mede door de manier waarop ik zijn muziek in huis haalde. De plaat staat nog altijd in de kast.
Echt lang geleden, midden jaren zestig kenden mijn ouders elkaar net. Zij waren niet van de protestgeneratie, geen hippies. Boudewijn de Groot hoorde ik thuis dus nooit. Een enkele keer op de radio, maar dan was het meer een geest uit een tijd die reeds lang voorbij was.
Pas als twintiger, toen ik meer over het leven ging nadenken, ontdekte ik dat de zanger drie decennia daarvoor al mooie muziek maakte. Ik weet nog dat ik op het huis mocht passen van een oud-collega, haar platencollectie heb ik in een paar weken helemaal gedraaid, voor het eerst nam ik een elpee van Boudewijn de Groot op op een cassettebandje.
Meer dan een halve eeuw later heeft de goede man een geweldig oeuvre bij elkaar gespeeld. Eerst vooral met teksten van Lennart Nijgh, zoals dit nummer, later ook eigen liedjes. Nog steeds, ook nu nog in 2023 speelt hij live, maakt hij nog nieuwe muziek. Zijn grootste hit is een typisch Top 2000 lied, Avond haalde de hitparade nooit, maar wel de nostalgielijst. Al 19 jaar in de top 10, een keer zelfs geheel bovenaan. Niet mijn muziek, niet mijn tekst. Ik hou het bij de angry young man uit de jaren zestig, met het ultieme protestlied als mijn favoriet.
De hits voor deze gingen langs me heen, ik was te jong. Toen deze single uitkwam vond dit jochie het wel geinig. Ook de opvolger, het titelnummer van het beste album (al wist ik dat toen nog niet) Breakfast in America, was de moeite waard.
Roger Hodgson bleek de man achter de band, de rest hing er om heen. Hij schreef een hele reeks goede nummers eind jaren zeventig. Het orgeltje zet het ook duidelijk in de tijd, de tijdsgeest borrelt onherroepelijk naar boven zodra je het nummer hoort.
Misschien ook wel daardoor vond ik later platen, en ook de hele solocarrière van Hodgson, minder boeiend, ze beklijfden niet. Een best of plaat zou de moeite waard zijn, maar eigenlijk is die ook overbodig. Het livedubbelalbum Paris is er al namelijk, alle hits, alle topnummers staan er op. Genoeg.
De laatste jaren gebruik ik Deezer veel vaker dan Spotify. Inhoudelijk zit er niet zo’n groot verschil, maar het ziet er net iets leuker uit, is iets gebruiksvriendelijker. Of misschien wil ik gewoon afwijken, dat kan ook.
Ook van Deezer kreeg ik een overzicht, niet met 101 titels, zoals bij Spotify, maar met 50 titels. En daar kan ik me beter in vinden. Logisch ook, wanneer je vaker de app aanklikt, werkt het algoritme ook beter. Opvallend, niet verrassend, is dat er zo goed als geen nieuwe muziek bij zit. Ik ben definitief een ouwe lul als het op muziek aankomt. Geen radio 3, maar radio 2 voor mij. Al luister ik wel liever naar de Snob 2000 dan naar de Top 2000.
Doe Maar was een band voor meisjes. Tienermeisjes. En de tiener die ik toen was, kon dus geen muziek voor meisjes leuk vinden. Je ontkwam er niet aan, op radio en televisie werd je doodgegooid met de band. En zelfs als je die niet wilde luisteren, in winkels, op straat, overal zag en hoorde je de band.
Een enkele single had ik van de band. De bom. Ideaal om het rijtje voornaamwoorden met de derde naamval in het Duits te leren. Gewoon de single tig keer draaien, vooral het laatste stuk en zelfs nu, bijna 40 jaar later kan ik het nog steeds opdreunen. Mit, nach, nebst…
Toch moet ik hebben beseft dat de band beter was dan de tienerhype aangaf. De band was nog niet uit elkaar of ik huurde de dubbelelpee van het afscheidsconcert. En ook toen weer was er dat ene nummer dat mijn aandacht trok. Dat had het al gedaan tijdens de rocknacht van Veronica in 1982, de eerste keer in mijn leven dat ik later naar bed mocht dan mijn ouders. Nederwiet, dat ging over drugs, al had het jochie dat ik was geen idee wat en hoe.
Joost Belinfante was de schrijver van het lied, tevens gastzanger wanneer de band dit nummer speelde. En pas later had ik door hoe bijzonder het was. Dit was het land waar ik woonde, waar ze gewoon op televisie uitlegden hoe je wiet kon kweken! Niet dat ik wiet rookte, zelfs geen tabak, maar het feit dat het kon was voor mij genoeg. Het land waar ik in de jaren tachtig en negentig trots op was. Waar ik in het buitenland over vertelde, vooral in de jaren dat ik elders werkte. Nederland was progressief, tolereerde softdrugs, was voorvechter als het om mensenrechten ging en gastvrij voor vluchtelingen. Een kwart eeuw later woonde ik in een bekrompen, populistisch land, waar tolerantie en gastvrijheid onbekende termen bleken, waar rechtsextremisme met vrijheid van meningsuiting wordt verward en waar drugslaboratoria de hele wereld voorzien van pilletjes. Voor mijn ogen gebeurde het, ik heb het niet kunnen tegenhouden.
Henny Vrienten woonde een dorp verderop, zijn laatste jaren. Ik fietste regelmatig langs zijn huis. Doe Maar deed nog wat comebacks. Een beetje voor het geld, een beetje omdat het leuk was. Ik heb ze nooit gezien. Maar ik verlang terug naar het Nederland waarin Nederwiet een progressief lied was.