Ruim 2 uur nadat ik gepland had, kwam ik aan in Napels. Eerst te laat wakker, toen een trein die laat vertrok en vertraging had. Het is lunchtijd en dat is de slechtste tijd om aan te komen in een Italiaanse stad. Alles zit dicht vertelt de tourist information me, sightseeing kan ik het beste’s ochtends doen. Maar tegen die tijd hoop ik in Firenze te zijn. Even overweeg ik naar Pompeï te gaan, zoals alle Brazilianen voor me in de rij besluiten, maar ik ga toch maar de stad in.
Met een plattegrond stippel ik mijn route uit langs wat bezienswaardigheden, al na 50 meter wijk ik van mijn route af en sla af, een marktachtige straat in. Van alles wordt er hier verkocht. Vis, fruit en groenten en ander voedsel, maar ook sigaretten (onder de prijs, is dat wel legaal?) en cassettebandjes (duidelijk piraterij). Dit doet me wel heel erg denken aan Santo Domingo, de enige grote niet-westerse stad die ik ken. Met een paar nectarines in een krant gevouwen en 2 cassettes voor mijn walkman extra (ik laat de nieuwste van de Cure liggen, tenminste ik neem aan dat the Core daarvoor door moet gaan) vervolg ik mijn route.
Mijn aanvankelijke angst, tenslotte heeft Napels een naam hoog te houden wat betreft geweld, is eigenlijk al voorbij. De straten zijn vrij chaotisch, claxons worden gebruikt, zoals men in het Engels zo mooi zegt ‘For no apparent reason’ en het feit dat ik toch ook nog zo nu en dan andere toeristen tegenkom stelt me gerust.
Vlak voor de Dom mijn eerste aanvaring met de stad. Ik stop vrij abrupt om een oud vrouwtje door te laten bij een smal stuk trottoir. Ze draait zich om en begint me uit te schelden en vloekt behoorlijk. Gelukkig is mijn Italiaans niet goed genoeg om het te begrijpen. Een man, die daar aan het werk was, pakt me bij mijn arm en duwt me langs haar heen. Met een blik laat hij mij weten dat ik er niets aan kon doen.
De Dom is dicht en de openingstijden staan nergens. In slecht Italiaans vraagt een Duitse mij ernaar. Ik heb geen zin om Duits te praten en antwoord ook in slecht Italiaans dat ik het niet weet. Ik laat ze achter bij een groepje toeristen dat blijkbaar blijft wachten. Ik heb al meer dan genoeg kerken gezien (Italiaanse steden bezoeken = kerken bezichtigen) en vervolg mijn weg.
Een straat die op de kaart vrij groot leek, blijkt een veredelde steeg. Het maakt Napels, in mij ogen, alleen maar aantrekkelijker. Bij een kerk blijf ik staan als ik zie dat er wat aan de hand is, er staat een politiebusje. Het ziet er uit alsof iemand gearresteerd wordt, huilend omhelzen 2 mannen elkaar. Ik blijk het fout te hebben, realiseer ik me als ik even verderop een lijkwagen zie staan.
Op de tegenoverliggende kerk hangt een aanplakbiljet, zo een waarop in Nederland een voetbalwedstrijd wordt aangekondigd, waarop ik lees dat Salvatore Esposito, 46 jaar, door zijn hele familie (inclusief kleinzoon, kleindochters, neven en nichten) wordt geëerd, en waarschijnlijk ook wel begraven. Waarschijnlijk is de man in het busje een zoon, die stout is geweest, maar vandaag een dagje achter de tralies weg mag. Na een inspectie door 2 agenten wordt hij, omringd door 6 agenten, waarvan 4 eerbiedig hun pet afzetten, de kerk ingevoerd. Hierna gaat ook het merendeelvan de omstanders naar binnen. Bij de ingang staan nu 4 types, die in de Godfather niet zouden hebben misstaan. Brede kerels in een pak, 2 hebben een zonnebril op. Zonder uitzondering is hun overhemd een knoopje te ver geopend. Of Salvatore voor of door de Camorra gestorven is, blijft, net als de manier waarop, een raadsel voor mij.
Ik laat dit tafereel achter me en wijk van mijn route af in een wirwar van straatjes en steegjes. Hier begin ik definitief van de stad te houden. Hier heerst een sfeer die onvergelijkbaar is met enig andere mij bekende Europese stad. Hier wordt geleefd. Men woont hier niet alleen, nee, dit is hun leven. Boven de smalle steegjes hangen de balkons. Soms verbonden door waslijnen dwars over de straat, vaker nog verbonden door geestverwantschap. Men praat over de straat heen, men zit dan ook vlak bij elkaar op hun eigen balkons. Degenen die geen balkon hebben (begane grond) hebben alle luiken en poorten geopend, waardoor sommige huiskamers beter zichtbaar zijn dan etalages, beter betreedbaar dan winkels. Mocht er onverhoopt een muur in de weg zitten dan kan er altijd nog een stoel buiten gezet worden zodat men hoe dan ook kan blijven meepraten.
Overal staat van alles geschreven op muren. Links extreem en rechts fascistisch tot rechtstreeks racistisch. Slechts een naam lijkt een ieders instemming te hebben. Diego. Nog steeds is hij hier aanwezig. Of moet ik Hij schrijven?
Op een hoek spelen vier mannen een kaartspel, net buiten een gesloten bar, waarvan een van hun de uitbater is. Er staan enkelen mee te kijken. De oudste van het stel, zo te zien compleet tandeloos, slaat zijn kaarten steeds harder op tafel. Hij en zijn maat winnen en incasseren het geld, dat hij op zijn stoel, tussen zijn benen wegstopt. Er mocht eens iemand een paar muntstukken van tafel grijpen. Men schudt de kaarten allemaal voordat de deler begint. Blijkbaar een zekerheid tegen vals spelen. Hij deelt tegen de klok invalt me op. Dit potje wordt door het andere koppel gewonnen. Hiernaast zit een muziekzaak waaruit jazzmuziek klinkt. In de etalage niet alleen Italiaanse en populaire muziek, maar ook enkele zeer goede cd’s van ‘indie’ zangers en bands die ik hier niet verwacht had. Zeker niet in dit gedeelte van de stad.
Na weer 7 kerken gepasseerd te zijn, alleen al op de plattegrond tel ik er 93, valt me een boekenzaak op. Ik heb er al verscheidene gezien, maar deze etalage is bijzonder. Tito, Adolf Hitler en Colin Powell staan op 1 plank. Mussolini, Karadzic en Arafat staan in hetzelfde raam. De combinaties fascineren me. Jammer dat de siësta hier zo lang duurt, ik kan de zaak niet in. Volgens mij worden er hier dagelijks politieke discussies gevoerd die hun weerga niet kennen.
Ik ben ondertussen dermate van mijn originele route afgeweken dat ik het plattegrondje wegstop. Wat heb ik aan verbouwde kerken en gesloten museums als ik door het echte Napels kan lopen. De straat loopt nu vrij stijl omhoog en ik passeer meerdere auto’s waarvan het stuur door hun eigenaren is voorzien van hang- en kettingsloten waar de gemiddelde Amsterdamse fietser jaloers op zou worden. Dus toch niet zo’n hele veilige stad?
Een trap omhoog tussen de huizen door brengt me ineens een stuk boven de stad. Wat een schitterend uitzicht. Huizen, daken, flatgebouwen met de baai van Napels op de achtergrond. In andere steden zouden hier de VVD-stemmers wonen, maar de huizen hier zien er niet anders uit dan die waarvan ik alleen nog maar de antennes zie. Ik loop een tijdje over de weg als ik word ingehaald door een Spaanse familie, als ik tenminste goed luister naar de taal die ze spreken. Ze blijven vlak daarna stilstaan bij een mooi uitzicht over een steeg. Papa maakt een foto, de mevrouw op het balkon (vijfde etage), hemelsbreed nog geen 3 meter van hem verwijderd, lacht breeduit. Eigenlijk leek me dit ook een mooie foto, maar ik wil niet zo’n overduidelijke toerist zijn als zij.
Zij lopen snel en hebben een doel: de stad zien. Ik loop langzaam zonder een bepaalde richting en wil de stad voelen. Mag ik me boven hen stellen? De scheidslijn tussen toeristen en reizigers is dun en kunstmatig. 50 meter verder, als ze me weer hebben ingehaald, maak ik een soortgelijke foto. Toch wel. Ik loop enkele kilometers op deze weg, boven de stad langs en zie steeds meer schotelantennes. Dit is dus de rijkere buurt. Ik besluit af te dalen terug in de stad, maar verander van gedachten door de funicolari. Seilbahn is de Duitse vertaling op mijn kaartje. Het blijkt een soort treintje dat in wintersportgebieden wordt gebruikt om boven op de berg te komen. Hier gaat het door de berg, maar wel stijl omhoog. In 3 minuten ben ik boven (nog veel hoger dan ik eerst liep) en waan me in een andere stad. Je kunt de oude stad hier niet eens zien, de trottoirs zijn gewoon recht, asfalt over de gehele straat, auto’s netjes geparkeerd en winkels zoals die in elke grote stad te vinden zijn. Benneton, Prenatal en McDonalds. Ik moet naar de wc (ik vind altijd een excuus om een burger te eten) en ga naar binnen. Dit is een grote, rustige en stijlvolle vestiging van de gouden M. Zelfs een saladebar en een gebakbar ontbreken niet. Dit is een heel ander Napels. Een lullig treintje en je loopt in een andere wereld. Deed het eerste gedeelte me denken aan Zuid-Amerika, dit hier kan wedijveren met elke andere Europese stad qua planning, orde en netheid. Maar dit is niet het Napels waar ik zo gek op ben geworden. Die stad waar ik een half uur geleden nog een baan wilde vinden om hier altijd te kunnen blijven. De on-Europese stad die in heel Italië symbool is van het diepe zuiden. De stad wiens voetbalsupporters in het noorden bij uitwedstrijden via een spandoek wordt gevraagd of ze zich wel gewassen hebben.
Ineens begrijp ik ook waarom Diego Maradona hier zo ontzettend populair was en nog steeds is. De duurste voetballer aller tijden (13 miljard lire) van dat moment was de verpersoonlijking van deze stad. Een omhooggevallen straatvoetballer bracht Napels terug op de (voetbal-) kaart. Napoli, dat in het noorden begroet werd met spandoeken als “Heb je je gewassen?” en “Welkom in Italië”, was ineens het beste van het land. Liefst 2 maal haalde hij de Scudetto (landskampioenschap) naar het zuiden.Dit was meer dan voetbal voor de mensen, dit was de bevestiging dat men niet minderwaardig was, dat Italië niet ophield bij Rome.
De Franse band Mano Negra schreef ooit een ode aan Maradona. Het spookt de hele tijd door mijn hoofd:
Le Coupe du Monde est terminée
Maradona n’était plus la
Pour protéger les Italiens
Santa Maradona priez pour moi!
De wereldbeker is voorbij
Maradona was er niet meer
om de Italianen te beschermen
Heilige Maradona bid voor mij!
Diego was de held van de mensen hier. Hij was meer dan slechts een voetballer. Hij leefde. Drank, drugs en vrouwen werden hem vergeven. Santa Maradona deed wat elke Neapolitano in zijn situatie zou doen: genieten van al wat mooi is in het leven. Een winkel gaat pas om half vijf weer open, omdat men hier begrijpt dat werken een middel is, geen doel in het leven.Terwijl de hele wereld schande sprak als Maradona zijn zoveelste misstapbeging, in Napels bleef men achter hun Diego staan.
Het is een klassieke noord-zuid tegenstelling, zoals zo vele landen die hebben. Boven of onder de rivieren in Nederland, Vlamingen en Walen in België, Geordies, Scousers en Mancunians tegen Cockneys, maar ook Schotten tegen Engelsen in Groot-Brittannië, de Amerikaanse burgeroorlog, Franstalig of Italiaanssprekend in Zwitserland. Voordat men in Duitsland over Ozzies en Wessies sprak was er een soortgelijke tegenstelling tussen Beieren en de rest van Duitsland. Vergeleken met Italië zijn dat allemaal burenruzies. Onder Firenze, een enkele ruimdenkende houdt Rome aan, begint Afrika. En iedereen weet dat daar nog steeds wilden leven.
Nu een paar jaar later is Napoli weer een doorsnee club in Italië. Goed genoeg om niet te degraderen, niet goed genoeg om mee te doen voor Europees voetbal. Na de degradatie van Bari, Foggia en Lecce in de laatste seizoenen is Napoli de enige zuidelijke club in de serie A. Maar de herinnering aan goede tijden blijft hangen. En die herinnering heet Diego.
Hoe mooi en netjes dit gedeelte ook moge zijn, ik wil hier weg. Mijn kaartje zou ook geldig zijn voor de bus, maar hoe ik zoek bij meerdere bushaltes, de bus naar het oude centrum is in rook opgegaan. Terug bij de funicolari werd me verteld dat deze bus inderdaad niet bestond. Ik moest dezelfde weg terug. Beide gedeelten heten Napels, maar uit alles blijkt dat men zo weinig mogelijk contact heeft.
Na 10 minuten heb ik door hoe verwoestend de invloed van dit uitstapje is. Ik loop weer snel en haal mensen in, alsof ik ergens na toe ga. Het is alsof ik weer het gevoel voor de stad moet terugvinden. Een boekenwinkel en een partijtje voetbal in het park bekijken doen hun werk. Overal in de stad zie je nog steeds voetballertjes. Op straat, op pleintjes en in parken. Regelmatig zie je jochies met een Ajax-shirt. Ajax lijkt hier (zo’n 2000 kilometer ten zuiden van Amsterdam) populairder dan Milan en Juve, zelfs Napoli verkoopt hier minder shirts dan de Amsterdamse club. Ooit zal een van hen het shirt met nummer 10 moeten aantrekken. De (loodzware) erfenis van Maradona rust dan op zijn schouders. Maar nu spelen ze nog gewoon op straat. Uren, middagen, dagen, weken en maanden achter elkaar. Zomer en winter. Jaar in, jaar uit.
Via het park kom ik aan bij de boulevard langs de zee, in Spaanstalige landen heet dit Malecon, in Italië blijkt het een Lungamare te heten. Ik ken de Malecon in Santo Domingo, in Havanna schijnt de mooiste te liggen, al moeten die in Miami en Barcelona ook het bezoeken waard zijn. Aan de Franse Cote d’Azur liggen er ook een paar. Deze is stijlvol. Een breed trottoir, naast een paar steenbrokken, die geen zonnebaders kunnen verleiden. Een vierbaansweg, die zelfs met behulp van een groen voetgangerslicht moeilijkover te steken is en aan de andere kant een langgerekt park, dat kan wedijveren met het Vondelpark. Hier moet het ’s avonds de moeite waard zijn bedenk ik en als ik de tram aan de andere kant van het park zie, besluit ik hier nog eens terug te komen.
Ik wandel door en kom een oude gedeelte van de stad in dat me door de Tourist Information was aanbevolen. Toch maar even bezichtigen dan. Het Museo Civico in het Castelnuovo gaat net dicht. Ik ben dus te laat voor de Andy Warhol-tentoonstelling.
Wat mij hier opvalt is dat men zich ouderwets sociaal gedraagt. Een vrouw raapt een stuk glas op, om te voorkomen dat er iemand intrapt. Een ander gooit de bal terug naar een groep voetballende jongens. Kleine dingen, maar in veel steden niet meer te zien. Naast het Castelnuovo is het Palacio Real. Waarschijnlijk hebben de koningen nog wat andere optrekjes gehad, deze ziet er niet echt koninklijk uit. Tegenover het paleis, voor een kerk (waar anders?) wordt op een plein een groot podium opgebouwd. Een beetje een rare plek voor een concert, maar het zou kunnen. De Italiaanse Jan Rietman zal hier wel met zijn radio show voorbijkomen.
Het is een uur of 8 ’s avonds en ik besluit de tram te pakken. Pas bij de halte realiseer ik me dat ik geen kaartje heb. Ik gok en stap toch in in de eerste de beste tram. Het meisje dat voor me zit stapt tegelijk met me in en vraagt me nu in welke lijn we zitten (Yes! Ik zie er niet echt als een toerist uit). Het is lijn 4, maar waar we heen gaan? Geen idee. Ze vraagt me waar ik heen moet, ik antwoord vaag gebarend in de richting waar we nu gaan. Ik moet nergens heen, ik ben een reiziger, ik zie wel waar ik uitstap. Maar de richting die ik wilde (richting park en strandboulevard), missen we nu. We zitten in de verkeerde tram en stappen uit. Ook belanden we nog bij de verkeerde halte, maar dat hebben we door voordat er een tram komt. Ook hier geen tabacchi voor een kaartje, dus voor de tweede keer rij ik zwart. We rijden nu langs het park, waar de twee Ajacieden (3 uur later!) nog steeds aan het voetballen zijn. Ik heb geen idee waar ik uit zal stappen, maar stel het nog even uit als ze naast me komt zitten. Jammer dat ze valse wimpers draagt (draagje die, of heb je ze op?) anders zou ze echt knap zijn. We praten even kort en ze adviseert me de halte waar ik het beste uit kan stappen. Daar is gelukkig ook nog een tabacchi geopend. Terug richting station hoef ik dan niet zwart te rijden.
Het begint te schemeren en het leven op de Lungamare komt langzaam op gang. De eerste koek- en zopietentjes staan er al, de laatste vissers keren huiswaarts. Hier is ’s avonds heel Napels te vinden. Verkopers en kopers, jong en oud, bedelaars en zwervers, flirten en flaneren, kijken en bekeken worden, dronkaards en straatkinderen, ruzies worden gemaakt en goedgemaakt. Toeristen en reizigers, eenzamen en zoekenden, rollerskates en skeelers, brommers en scooters, auto’s met open raam en dak met te harde muziek, een enkele politieman. Maar vooral paartjes, verliefden, verloofden, getrouwden. Stiekeme paartjes; als moeder/vrouw* (doorhalen indien niet van toepassing) me maar niet ziet, hand in hand, arm in arm. Omhelzend, kussend, stralende jongverliefden, gelukkige pasgetrouwden, opgeluchte net-gescheidenen en vertederde oudere koppels.
De Neapolitaanse bevolking groeit op met de Lungamare. De man komt hier zijn hele leven. Hij is verwekt vlak bij of vlak na een bezoek aan de Lungamare. Hij komt er in de kinderwagen en leert er lopen. Hij loopt er met zijn familie en later met zijn eerste vriendinnetje. Zijn eerste keer zal vlakbij of vlak na een bezoek aan de Lungamare plaatsvinden. Hij zal er tijdens de wittebroodsweken lopen en later met zijn zoon. Hij loopt er met zijn vrouwen zijn gezin, hij loopt er met zijn maîtresse. Weer later alleen met zijn vrouw als hij gepensioneerd is. De enkeling die zijn vrouw overleeft zoekt er gezelschap om te praten over de goede oude tijd, over voetbal, over Diego, over politiek. Napoli zou Napoli niet zijn zonder deze Lungamare.
Het is langzaam donker aan het worden als ik langs het water loop. Het wordt nu drukker. De blaar die ik de laatste 2 dagen op mijn voet heb gekweekt, staat een lange wandeling niet toe. Ik strompel naar een bushalte, waar ik tevergeefs mijn lijn zoek op het bord. Een oude man vertelt me dat ik me geen zorgen hoef te maken, de tram stopt hier gewoon. Ik kom zonder problemen aan op het station. Ik besluit om eerst nog een hapje te gaan eten, ik heb tijd genoeg, tenslotte vertrekt mijn trein pas om 3 uur ’s nachts.
In de wachtkamer begin ik alvast te schrijven, maar ik word al snel onderbroken door een luide ruzie op perron 13. Op perron 22 schreeuwt een jonge vrouw gezellig mee. De wachtkamer is uitgelopen om het spektakel gade te slaan. De spoorwegpolitie smoort het in de kiem. Als we om half 1 de wachtkamer worden uitgezet (er moet tenslotte worden schoongemaakt) moet iedereen zelf maar ergens een plekje vinden. Op perron 7, bij de trein naar Lecce, slapen nog geen zwervers op de bankjes. Wel word ik hier later aangesproken door een oude zwerfster die me om geld voor een kop koffie vraagt. Ik besluit me van den domme te houden en vertel dat ik geen Italiaans spreek.Tegelijkertijd verstop ik de Gazetta della Sport (roze!) dat ik onder mijn schrijfpapier houdt. Ze kijkt op mijn blaadje, maar kan er niets van lezen. Ze klopt me op mijn schouder en loopt door. Een paar minuten later komt ze weer langs. “Scribere, scribere” mompelt ze en lacht naar mij. Ik had haar best een kop koffie kunnen kopen eigenlijk, maar ik weet nu niet hoe ik haar nog geld kan geven.
Over bijna anderhalf uur vertrekt mijn trein, maar ik weet eigenlijk niet of ik Napoli achter me wil laten. Ik heb het idee dat ik nog dagen, weken, maanden, misschien wel jaren door deze stad kan zwerven. Het spreekwoord ‘Napels zien en sterven’ heeft mijn instemming. Mocht je de stad nooit gezien hebben, dan heb je niet eens geleefd.
(Napoli, 29 augustus 1996)